De filosoof Thales van Milete viel in een put 'omdat hij naar de sterrenhemel liep te staren'. Het voorval, zegt Stefan Hertmans in zijn nieuwe essaybundel, 'drukt perfect uit wat het grootste gevaar van verheven gedachten vormt: dat je concrete situaties uit het oog verliest'. Wie 'Het putje van Milete' leest, ontdekt dat er wel meer gevaren verbonden zijn aan verheven gedachten. En dat deze bundel niet echt een hoogtepunt is in het werk van Stefan Hertmans.
Het nieuwe boek is een verzameling en herschrijving van oude stukken. In een eerste afdeling staan tien cultuurfilosofische essays die een kritische kijk willen geven op de actualiteit, gaande van Marc Dutroux en Pim Fortuyn tot Wittgenstein, Heidegger en Adorno. De tweede afdeling bevat elf literaire essays waarin onder meer Gilliams, Claus, De Coninck en Verhelst aan bod komen. Uit beide delen spreekt eenzelfde verlangen: zien wat de gemiddelde mens niet ziet en op die manier begrijpen wat meestal aan de greep ontsnapt. Het is het verlangen niet in het putje te vallen, niet blind te zijn voor het vanzelfsprekende dat als een 'black whole' ons begrijpen aantast.
Bescheiden
Aan het begin van het boek zegt Hertmans dat zo'n verlangen paradoxaal is. Hij kan wel proberen de blinde plekken in onze denkpatronen op te helderen, maar zijn poging is onvermijdelijk zélf aangetast door dergelijke plekken. Zijn kritiek bevestigt de pretenties die hij wil doorprikken. 'Ik kan niet eens op de denkbeeldige plek gaan staan waar ik dergelijke kritiek zou kunnen formuleren.' Vandaar: 'Ik ben het ding dat ik bestrijd: mijn eigen nefast idealisme om de ander werkelijk te 'verstaan'.'
Dat is een goed vertrekpunt, maar helaas blijft deze bescheidenheid beperkt tot het vertrek. Zodra Hertmans zich in zijn analyses stort, verdampt de zelfrelativering en valt de loodzware analyse in het zwarte putje. Enerzijds zegt Hertmans dat het onmogelijk is de essentie van de dingen te zien, anderzijds doet hij voortdurend alsof hij dat wél kan. Zo heeft hij het over 'de noden van de werkelijk andere' - niet de andere die een projectie is van onze fantasmen, maar de echte dus. Hoe valt dat te rijmen met de tientallen keren opduikende constatering dat wij steeds onze eigen zwarte plekken projecteren in de duistere andere? Hoe kun je spreken van 'het waarachtige' als je eerst zegt dat zo'n begrip een fantoom is? Hetzelfde probleem voor 'de werkelijke verdiensten' van Adorno of 'de naakte essentie van Shakespeares stukken', die Hertmans dan nog bij Decorte vindt. En ik die dacht dat literatuur geen naakte essentie had, tenzij voor de reductionist.
Op alle mogelijke vlakken kan Hertmans ons de kern en de essentie aanwijzen. Hij weet wat de feitelijke betekenis van Nietzsche was en wat 'morele soevereiniteit in feite betekent'. En dat hij het weet, impliceert dat de anderen - die vermaledijde fantasieën van onszelf - het niet weten. De anderen die Nietzsche fout lezen, zijn aangetast door 'de paternalistische reflex, die ertoe leidt Nietzsche niet te zien als de definitieve ontsluieraar van de Griekse geest die hij was'. Tot de sukkels die de morele soevereiniteit niet kennen, behoren de studenten rechten, die leren dat ethiek en rechtspraak iets volkomen anders zijn. Alsof die veralgemening nog niet absurd genoeg was, volgt er een andere op: 'Dan heeft niemand nog oog voor wat morele soevereiniteit in feite betekent.' Niemand, behalve Hertmans waarschijnlijk.
Vele mensen heten in het boek van Hertmans niemand en krijgen er dan ook flink van langs. Om slechts enkele doelgroepen te vermelden: de 'gestudeerde lui die leven van onzinnige parafrases van de kunsttheorie van de Frankfurter Schule', 'de professionelen van de literaire markt', de 'schare meesmuilend bewonderende klagers' die alleen de vroege Claus goedvinden, en - God, wat heeft het lang geduurd - 'alle recensenten van dit taalgebied' want die zouden 'normaal gesproken' Verhelst vreselijk moeten vinden. Hertmans weet namelijk wat 'alle recensenten' vinden. En blijkbaar zijn dat allemaal traditionalisten. Zoals alle Belgen fantasten zijn: 'De Belg is een fantast (_), de gezelligaard, de rondbuikige vrolijke klant.' 'De modale Belg' kan 'zijn aandacht en verontwaardiging' alleen 'op de meest infantiele onderwerpen' richten.
Zo glijdt een mens steeds dieper het putje in: je begint bij het onbescheiden geloof dat jij de essentie kunt zien, je verglijdt naar de verwerping van de anderen, die het niet zien, en tot slot kom je bij grove veralgemeningen over de essentie van die anderen. Ik geef hier slechts twee voorbeelden, meer kan ik echt niet aan. In het stuk over Pim Fortuyn: 'Alle ouderwetse, bekakte politici die Nederland kent, hebben met hun talentloze, ongeïnspireerde gepruttel deze man in elk geval symbolisch de dood ingejaagd door hun eeuwige vergelijkingen met het nazisme. (_) Ze hebben duidelijk te veel dossiers gelezen en te weinig weekendfilms gekeken om te begrijpen wat er zich in de massa afspeelt momenteel.' In het stuk over Dutroux: 'In elk geval: op alle niveaus van de betrokken instanties bleek een moreel besef te bestaan dat niet hoger was dan dat van een banale gangster.' Kent Hertmans dan 'alle niveaus', heeft hij de plek gevonden van waaruit hij alles kan overzien? Die plek die volgens hemzelf niet bestaat? En weet hij wat massa's denken? Zijn weekendfilms zijn belangrijkste onderzoeksbron? Eerlijk gezegd: ik kan niet begrijpen dat iemand die als cultuurcriticus au sérieux genomen wil worden, dergelijke cafépraat in een essay opneemt.
Het stellige verlangen
Het sérieux van dit boek is nochtans onontkoombaar. Er is zo goed als geen humor die de loodzware uiteenzettingen zou relativeren. Ook hier geldt weer: zodra de analyses bezig zijn, verdwijnt de relativering en is alles ernst en essentie. De nuanceringen blijven meestal beperkt tot inleidende of afsluitende opmerkingen. Het is alsof iemand je zegt: 'Ik weet wel dat het niet kan, iemand in zijn gezicht slaan, het is onaanvaardbaar, maar ik moet het nu toch even doen.' En na de rammeling zal hij je ook nog eens uitgebreid zijn excuses aanbieden.
Het is niet omdat je beweert dat alles paradoxaal is, dat je meteen een vrijgeleide hebt om je daarin te wentelen en dus tóch maar meningen te verkopen als waarheden, slogans als essenties, persoonlijke voorkeuren als adviezen voor de mensheid. 'Elke expressie leeft van oppressie', zegt Hertmans, maar dat is toch geen excuus om die oppressie te laten woekeren? Integendeel, het besef van de onvermijdelijke geweldpleging zou tot enige voorzichtigheid moeten aanzetten.
Van die voorzichtigheid vind ik veel te weinig sporen in Hertmans' cultuurfilosofische stukken. Symbolisch geweld, zoals hij dat zelf noemt, is er meer dan genoeg. Ten eerste in de schoolmeestertoon waarmee opinies en raadgevingen verkondigd worden. Er kan niets gebeuren in onze mediagenieke wereld of Hertmans heeft er een mening over en zal die via de media slijten. Twin Towers ingestort? Pim Fortuyn neergeschoten? Even de adem inhouden en er ligt een stukje van Hertmans. Daarin duidt hij de dingen en geeft ons wijze raad.
Meer dan eens heb je de indruk dat we moeten doen wat Hertmans doet, anders zal het slecht aflopen. 'Want Adorno lezen is (_) een taak van alle tijden, net zoals het lezen van Nietzsche dat is.' Ja, denk ik dan, en Dante lezen, of Joyce. Of al de rest. Hertmans dramt oplossingen door je strot die niet te slikken zijn: 'Men moet een analyse van de macht durven te maken, waarin haar retorische mechanismen zelf compromisloos aan morele kritiek worden onderworpen.' En dat voor iemand die beweert dat moraal het tegenovergestelde is van meningen verkondigen.
Het symbolische geweld van deze essays zit, ten tweede, in het al te vaak evoceren van theoretici die op dat moment niets nieuws bijbrengen maar vooral als legitimatie dienen. Maak je een lijstje van de meest aangehaalde theoretici, dan krijg je een politiek correcte verzameling van figuren (als Foucault, Heidegger en Zizek) die op het niveau van de theorie een uiting zijn van de mode en van het correcte denken dat Hertmans op het niveau van de praktijk (de onderwerpen die hij bestudeert) zo haat. Abstract geformuleerd: op het metaniveau doet hij wat hij op het niveau aanvalt.
Ten derde zoekt Hertmans erg vaak zijn toevlucht tot onverklaarde verklaringen, zoals 'het verlangen' en 'de lust', die telkens opnieuw opduiken. Een schrijver schrijft vanuit een 'tekort in zijn ikgevoel (_) dat zich als een verlangen naar stellige waarheden laat zien'. De Belgische politiek verdoezelt 'de pijnlijke waarheid, dat macht uit lust wordt gebouwd'. Het gratuite geweld in onze beeldenindustrie smeekt om zingeving en onthult zodoende ons 'eigen fantasmatische verlangen naar een excuserende zingeving'. Hertmans komt vaak uit bij dergelijke subjectivistische en psychologische mechanismen, terwijl hij schrijft vanuit een referentiekader waarin het subject allang dood en begraven is. Je kunt psychologische concepten (als verlangen) niet zomaar uitbreiden om sociale en politieke fenomenen te bestuderen. Het gaat om andere kaders en benaderingen, en het vraagt om toelichtingen die hier ontbreken.
Laat ik positief eindigen. Het tweede deel van het boek is een verademing. Als Hertmans het over literatuur heeft, wordt de toon rustiger, de clichés (genre 'de modale Belg') en de absurde veralgemeningen verdwijnen bijna geheel, het schijngevecht met de vijand (de dommerik) wordt minder dwingend. Van de weeromstuit worden de inzichten groter. Misschien weet Hertmans ook gewoon meer over literatuur dan over Nederlandse politici en modale Belgen.
In het tweede deel van deze essaybundel lees je dan ook interessante dingen over de verschuiving in het theater, waar de auteur niet meer God de vader is; over een terloops vermelde figuur in de 'Godot' van Beckett; over een onverwacht mooi gedicht van D.H. Lawrence, of over de banden tussen waanzin en literatuur. Hertmans vergelijkt Borges met Dante; hij laat zien dat Gilliams' kunstmatige stijl vol bloed en passie zit, en daarbij looft hij 'Gregoria', dat meestal gekraakt werd. Claus beschouwt hij als een Marsyas of een Dionysos die zich steeds tegen het Apollinische harmonie-ideaal verzet. Hij is kritisch vriendelijk voor het ethische en realistische verlangen in Herman de Conincks werk. Hij analyseert het sublieme bij Verhelst en, algemener, de banden tussen lichaam en tekst, die zo typisch zijn voor vele hedendaagse teksten. Voor die stukken is 'Het putje van Milete' een lezenswaardig boek. Voor de rest vind ik het een dal in het werk van Hertmans.
STEFAN HERTMANS
'Het putje van Milete'. 2002, Amsterdam, Meulenhoff, 407 blz., ISBN 90-290-7134-6.
Verberg tekst