Als er gelijktijdig twee romans verschijnen over de liefde tussen een man en een vrouw zou dat beslist niemand opvallen. Heteroseksualiteit komt zo vaak voor, ook in de literatuur. Maar op min of meer hetzelfde moment twee romans over de 'vrouwenliefde' - wat een woord - is opvallender. Zeker als die boeken geschreven zijn door mannelijke auteurs, want dan hoor je allicht iemand roepen: liefde tussen twee vrouwen? Door een man? Kán dat eigenlijk wel?
A.F.Th. van der Heijden (1951) en Robbert Welagen (1981) schreven romans die qua vorm en stijl niet verder uit elkaar kunnen liggen, maar thematisch veel overeenkomsten kennen. Ze gaan beide over een tot mislukken gedoemde liefde tussen twee vrouwen, gedurende één zomer. In beide boeken speelt een man de rol van de grote afwezige.
In Van der Heijdens Stemvorken is Zwanet Vrauwdeunt aan het woord, ongediertebestrijder en moeder van twee, getrouwd met toneelschrijver Albert (Egberts, de spil van De tandeloze tijd, de romancyclus waarvan dit boek het achtste deel is). Samen met voormalig topmodel Corinne Suwijn stort ze zich in een amour fou die zijn weerga niet kent. Hun erotische liefde wordt eindeloos bezongen: Stemvorken telt bijna negenhonderd bladzijden.
Een kolos van een boek door een schrijver wiens werk standaard met het nodige aplomb wordt aangekondigd en ontvangen. Logisch, want er zijn er weinig met een imponerender oeuvre dan Van der Heijden, die simultaan aan meerdere romans werkt en zo'n beetje alle literaire prijzen al eens won. Je zou bijna vergeten dat er inmiddels een nieuwe generatie schrijvers is opgestaan, die zich misschien niet waagt aan almaar uitdijende romancycli, maar evenwel heel goede boeken schrijft.
Zoals het kleine en onopvallende Raam, sleutel, dat krap tweehonderd bladzijden beslaat. Het is Welagens negende roman al, sinds hij in 2006 debuteerde. Toch komt hij waarschijnlijk niet direct in je gedachten op als je denkt aan (de betere) schrijvers van Nederland. Niet dat zijn werk helemaal niet wordt opgemerkt; hij won een debutantenprijs, stond met Het verdwijnen van Robbert op de shortlist van de Libris Literatuurprijs en wordt steevast positief besproken. Maar écht opvallen? Nee.
En eigenlijk past dat wel bij Welagen, die een teruggetrokken leven leidt in de bossen bij Zeist, en bij zijn oeuvre, dat niet wordt bevolkt door voyeuristische toneelschrijvers, verminkte dompteuses en tenenkaas likkende vrouwen (zoals bij Van der Heijden) maar door ingetogen types, beschaafde mensen die zich om het milieu bekommeren, graag lezen en op wandelvakantie gaan. Zoals de 30-jarige schrijver Karlijn Spichter, die naar alle tevredenheid samenwoont met Arne, een sympathieke aardrijkskundeleraar. Maar dan wordt Karlijn thuis geïnterviewd over haar eerste boek. Door Hanna. Hanna die een witte blouse draagt met het bovenste knoopje los. Hanna met een ketting met een hartje eraan, dat op haar huid rust. Hanna die aan het eind van het interview haar hand op Karlijns knie legt. Ze voelt een afdruk als ze haar hand weer weghaalt. 'Ze liet iets op me achter.'
Waar de dames van Van der Heijden eerst honderdvijftig pagina's kalmpjes zitten te keuvelen voordat er echt iets gebeurt, is het bij Welagen in tien luttele pagina's gedaan. Dan is er iets beklonken tussen de twee vrouwen. Onuitgesproken, subtiel en onvermijdelijk. Noodlottig ook, zal spoedig blijken. 'Ik vind het intrigerend hoe kleine gebeurtenissen, terloops en onopgemerkt, onvoorziene gevolgen kunnen hebben', zegt Karlijn tijdens het interview. Ze weet dan nog niet dat ze even later het raam zal openzetten. Terloops en onopgemerkt. En dat daardoor de deur van haar appartement zal dichtwaaien. Dat ze buiten komt te staan zonder sleutel. Waarop ze Arne zal bellen, die haar zijn sleutels wel even zal brengen, waarna hij op de fiets springt.
Weer tien pagina's later is Arne dood. Door dat raam, door die vergeten sleutel. Het enorme contrast tussen de eerste twee hoofdstukken stelt Welagen in de gelegenheid verdieping te zoeken in twee gemoedstoestanden die elkaars uitersten zijn: rouw en verliefdheid. Hij brengt ze overtuigend bij elkaar. 'De lichamelijke reacties komen overeen. Onrust, slapeloosheid, hartkloppingen.'
Zowel Karlijn als Zwanet heeft een mannelijke partner, die, nadat ze voor het eerst in hun leven verliefd zijn geworden op een vrouw, zo veel mogelijk op afstand moet worden gehouden. Makkelijker gezegd dan gedaan. Albert wordt door Zwanet de slaapkamer uitgezet, maar gluurt mee via het sleutelgat. En Arne mag dan wel dood zijn, via Karlijns gedachten laat hij alsnog van zich horen. Hij vindt die Hanna helemaal niks. In beide romans speelt een sleutel een sleutelrol. Beter gezegd: de afwezigheid van een sleutel is essentieel. Doordat de sleutel van de slaapkamerdeur kwijt is, kan Albert Zwanet en Corinne bespieden; nooit voelen ze zich helemaal vrij. Arnes dood is het gevolg van een vergeten sleutel en nu komt hij al spokend de relatie met Hanna verstoren. Wie daar even op doorfilosofeert komt uit bij de conclusie dat de vrouw wel een room of her own kan hebben, maar dat ze daar weinig aan heeft zolang de sleutel daarvan in handen is van de man. Of van de schrijver, die met zijn pennetje bepaalt hoeveel ruimte hij zijn vrouwelijke personages geeft. Dat kan heel verschillend uitpakken, zien we bij Van der Heijden en Welagen.
Zwanet en Corinne worden door Van der Heijden in de 'stemvorkligging' (iets met tegen elkaar duwende bekkens, gebruik maar even uw fantasie) gemanoeuvreerd en komen daarna amper nog uit bed (alleen om op zoek te gaan naar een verminkte dompteuse die zich een tijger waant - ander lijntje). Wat volgt is honderden pagina's aan gekarteld vlees, vochtige plooien, binnendringende tongpunten, tegen elkaar gedrukte labia, de geheimen van het 'bronzen oog', alle vrijkomende sappen en geuren en de ongekende kwaliteiten van de 'vulf'.
Mateloos is het, zowel in veelheid als in extremiteit. Het noopt tot gulzig lezen; niet te lang kauwen op een gedachte of formulering, want de volgende gang dient zich alweer aan. Schrokken, niet proeven. Op een gegeven moment heb je je portie vulf wel gehad. Bovendien blijft het - de waanzinnige lyriek (de clit als 'pionvormig heiligenbeeldje in zijn schrijn') ten spijt - allemaal vrij technisch. Almaar beschrijving maar nauwelijks doorvoelde vervoering, waardoor de vrouwen maar niet écht willen worden. Handpopjes zijn ze, aan de spartelende vingers van Van der Heijden.
Welagen laat zijn personages meer vrij. Heel naturel schrijft hij over de zomer die Karlijn en Hanna samen doorbrengen: 'We aten een ijsje. We zaten op verschillende bankjes en muurtjes.' 'Langs een tractorpad in het gras aten we van het stokbrood, de confituur en de kaas. De lauwe appelsap dronken we direct uit de fles.' 'We vreeën zoals dat alleen aan het einde van een middag in een herberg kan. Gretig en loom tegelijk.' Het lijken zulke gewone zinnetjes, zeker in vergelijking met de druipende guirlandes van Van der Heijden, en toch hebben ze iets. Naast een klare zinnelijkheid vooral ook een gerichtheid die meteen de kern raakt. De schrijver doet een stapje terug om zijn karakters ruimte te geven. Minder woorden, meer gevoel. En hoewel Welagen niet expliciet uit is op erotiek, is Raam, sleutel bij vlagen wel degelijk erotisch. Bij Van der Heijden is het omgekeerd: nooit eerder las ik een boek dat zo over erotiek gaat, terwijl het zo niet erotisch is.
Erotiek is niet alleen een zaak van het lichaam maar ook van het hart, en waar Van der Heijden zich een meester toont in het beschrijven van alle lichamelijke details, laat hij Zwanet en Corinne niet werkelijk vanuit hun hart spreken. Dat kúnnen ze ook niet, spreekbuis als ze zijn van één enkele stem: die van de schrijver zelf. De overdonderende stem van A.F.Th., die volstrekt zijn eigen gang gaat en de tijd neemt de buitenbocht te pakken van elke kronkel in zijn associatieve brein. En dus lees je over piratenooglapjes, make-up, pyjama's, vissen, de oneindige variaties van het notenschrift, het gewicht van levende en dode materie, onderbroeken, hoofdkussens, linialen enzovoort. Niet dat het allemaal niet interessant is, maar het houdt de boel wel een beetje op. Sans gêne onderbreekt Van der Heijden een vrijpartij met een weetje hier en een weetje daar. Liggen Zwanet en Corinne net lekker te stemvorken, klinkt het van: 'Gek misschien, maar ik moet ineens aan Paganini denken.' Of: 'Ik heb eens een interview met Maarten 't Hart gelezen, het ging over zijn arbeidersjeugd in Maassluis.'
Overigens is het nou ook weer geen straf om door de immer erudiete Van der Heijden te worden meegevoerd. Metaforen zijn origineel, formuleringen vaak treffend: 'Ik kon niet ontkennen dat er een heel zacht verlangen in me zong, als kokend water in een ketel op een lage pit, een beetje zeurend en schurend.' Dit is prachtig en er is nog veel meer van. Maar het is de schrijver niet om de vrouwen te doen.
Terug naar die vraag of het kan, mannen die over de liefde tussen twee vrouwen schrijven. Van der Heijden heeft die vraag als een uitdaging aangenomen en laat met rollende spierballen zien wat hij in huis heeft. Welagen laat zien dat je met precisie soms meer bereikt dan met volume. Met zijn ingetogen, perfect gecomponeerde roman toont hij bovendien aan dat de vraag of mannen wel over vrouwenliefde kunnen schrijven een overbodige is.
Stemvorken A.F.Th. van der Heijden, ***, Querido; 888 pagina's; € 29,99.
Raam, sleutel, Robbert Welagen, ****, Nijgh & Van Ditmar; 208 pagina's; € 18,50.
Verberg tekst