De zon is een belangrijk topos in de literatuur: ze zorgt voor energie en voor leven, ze wordt met levenskracht, vruchtbaarheid en erotiek geassocieerd. Maar ook met vernietiging. Die is sterk aanwezig in de jongste bundel van Peter Verhelst. In het openingsgedicht van Zon lezen we al: 'De wereld/ is een gat dat leger wordt naarmate het zich vult met lichamen.' Er zit veel lichamelijke energie en zinnelijkheid in de eerste cyclus, 'Marines' - en overigens ook in de andere cycli - maar net zo goed wanhoop. In 'Zwarte marine' beschrijft Verhelst bijvoorbeeld hoe de 'wij'-figuren de armen spreiden 'om de wereld te redden'.
Maar dan lezen we: 'Er moet toch iemand zijn/ die ons op het dak zag staan'. De 'wij' wordt een kluwen van identiteiten: 'We lagen over elkaar heen/ tot het niet langer duidelijk was wiens hand wiens mond/ been schouderblad geslacht.' De zon wordt als 'nachtzon' beschreven. Dansen wordt dansen om de dood te bezweren: 'Iemand kwam half op me liggen, wreef zich tegen mijn heupbeen/ alsof ik hem aan zijn haren uit zijn vel schudde,/ dat was ons dansen.// We hadden nog niemand zien sterven toen.' Verhelsts poëzie wordt al sinds zijn debuut beheerst door een onweerstaanbaar lichamelijke manier van kijken. Zijn gedichten hebben een pulserende kracht, die de lezer als in een hitsige droom meeneemt. Hij creëert sterke initimiteit, maar nooit is ze idyllisch.
Vergetelheid
Dreigend verlies is een terugkerend thema in de bundel. In 'Naar de overkant' wordt het zonlicht synoniem voor de imminente vergetelheid: 'Het zonlicht als wiegende flessen/ op het water.' En dan nadert het afscheid: 'Zo bleek werden we toen je naar me keek/ en je mijn naam al begon te vergeten.' In 'De overkant' wordt de mythe van Orpheus, die niet naar zijn geliefde Euridyce mag omkijken, omgedraaid: 'Toen je op de boot stapte keek je over je schouder/ maar ik kon je niet zien.'
De natuurkrachten van de Zuid-Afrikaanse kust zorgen voor indrukwekkende beelden: 'Ik zag je de zee in lopen met je handpalmen boven het water, druppels/ van je vingers. Zo bang dat je er plots niet meer zou zijn.// Terwijl je wegzwom zette iets zich diep in de oceaan schrap/ om al die waterlagen voor zich uit te jagen, schuivende glasplaten.'
Wel vaker roept Verhelst situaties op die de realiteit in vraag stellen - om ze te bezweren, zoals in 'Huis aan het water': 'Wat ons had kunnen zijn:// onder al ons roepen zwijgt de man die hier niet was,/ roept onder al ons zwijgend de vrouw die hier is geweest/ met de man die ze nooit heeft ontmoet'. Maar de realiteit kan niet zomaar tenietgedaan worden. In de slotregels lezen we: 'Zo graag had ik iedereen behoed voor het ergste, maar/ het beste moest nog komen.'
Vlaams-nationalisme
In de eerste cyclus dient er zich een andere soort dreiging aan, die niet met de vergankelijkheid te maken heeft. Ze neemt de gedaante aan van een leeuw, een beest dat alles overschreeuwt: 'Vastgeklauwd op die ene rots zal het/ heen en weer en op en neer springen,/ alsof het alleen maar een naam kan uitspreken/ door hem kapot te schreeuwen.' En in de voorlaatste cyclus krijgen we een ware invasie van leeuwen. Verhelst brengt de agressieve dieren op een ironische manier in beeld. Zo beschrijft hij hoe een leeuw droomt 'dat hij onophoudelijk beslopen wordt door schapen. Die in zijn/ gezicht mekkeren. Met dat stinkende zakje als een/ navelstreng slepend tussen de poten kruipen ze over zijn hoofd.' Van de fabel 'De wolf en het lam' van Jean de La Fontaine maakt Verhelst een gedicht dat door de formulering een ironische grap wordt: 'Staat een leeuw bij het water, zegt hij tegen een schaap: 'Waarom bevuilt u mijn bron?' Zegt het schaap: 'Ik loop stroomafwaarts, meneer, juist om uw bron zuiver te houden.' Onvermijdelijk roept dit associaties op met het huidige Vlaams-nationalisme, zeker wanneer we deze versregels lezen en denken aan de hete adem van het Vlaams Belang in de nek van de N-VA: 'Natuurlijk weet de leeuw dat op ditzelfde moment een nieuwe/ die nog meer schade aanricht,// een okerkleurige, vlekkerige,// half leeuw, kwart mens, kwart hyena// staat te blaffen, te gorgelen, te grommen, zijn tanden bloot te lachen.'
Dat de laatste twee cycli in Zon verwijzen naar de radicale ruk naar rechts die Vlaanderen momenteel beheerst, maakt Verhelst expliciet door in enkele 'Strategie'-gedichten in de laatste cyclus, 'Zonnebloemen', uitgebreid te putten uit uitspraken van N-VA-politici Bart De Wever en Theo Francken. Hij kijkt trouwens over de grens, want in nog een ander gedicht verwerkt hij uitspraken van de rechtse Nederlandse politicus Thierry Baudet. De 'Strategie'-gedichten dragen titels die recht uit een handleiding voor propagandistische en populistische politiek lijken te komen.
De manier waarop Peter Verhelst het thema van lichamelijkheid en de dreigende vernietiging daarvan - een rode draad doorheen zijn werk - tot de actuele maatschappelijke tendensen verruimt en hoe hij wijst op de gevaren van de taal wanneer ze een machtsinstrument wordt, maken Zon tot een belangrijke nieuwe stap in zijn dichterlijke oeuvre.
De Bezige Bij, 128 blz., 20,99 € (e-boek 9,99 €).
Verberg tekst