Details
160 p.
Besprekingen
De Volkskrant
Toen ik op een ochtend in 2009 mijn ouders moest bellen met de gênante mededeling dat ik niet was toegelaten tot het tweede jaar van de studie rechten in Leiden, heb ik even overwogen om de waarheid achter te houden.
Mijn ouders zouden de illusie van mijn onfeilbare talent behouden, en het zou mij een confrontatie met mijn eigen stupiditeit besparen (wie is er nou te stom voor een studie rechten?!). De gevolgen van deze leugen zouden echter zo verstrekkend zijn, dat de omvang zich moeilijk liet voorspellen. Ik biechtte het maar op.
Voor anderen is de hachelijke leugen aantrekkelijker dan gezichtsverlies. Jean-Claude Romand blijft tijdens een tweedejaarsexamen medicijnen in bed, en ook de herkansing laat hij aan zich voorbijgaan. Hij stopt met zijn studie, maar vertelt dat aan niemand. Hij gaat naar colleges, zijn vrienden lenen zijn aantekeningen. Bij tentamens duikt hij even op in de hal, om de waan in stand te houden.
Na zijn studententijd bouwt hij verder aan zijn luchtkasteel: een goede baan bij de WHO in Genève, gastcolleges in Parijs, dienstreizen naar Rome, vriendschappen met notabelen. Allemaal verzonnen.
Zijn gezin weet van niets. Zijn leven bekostigt hij met geld van familie en vrienden. Iedereen ziet een succesvolle man. Alleen zijn hond neemt hij in vertrouwen.
De leugen wordt onbeheersbaar. Op een zaterdagochtend in 1993 vermoordt Jean-Claude Romand zijn vrouw en twee kinderen - én zijn hond. Daarna rijdt hij naar zijn ouders. Ook die schiet hij dood, maar pas nadat ze samen hebben geluncht.
De schrijver Emmanuel Carrère (1957) leest over de zaak in de krant Libération, en zo begint De tegenstander.
Het boek zal Carrères triomf worden. Het geldt als een moderne klassieker in Frankrijk en is inmiddels verfilmd. Carrère overweegt om conventioneel het politieonderzoek te volgen en Romands vrienden te interviewen. Dan bedenkt hij zich: niet de plekken, de omgeving en het onderzoek interesseren hem. Hij wil weten wat er gebeurt in het hoofd van de moordenaar. Wat deed Romand als hij niet op kantoor was, maar in zijn auto wachtte tot het tijd was om weer naar huis te gaan?
Het kost Carrère zeven jaar om De tegenstander te voltooien, om de juiste vorm te vinden. Door de ik-vorm te gebruiken, inmiddels zijn handelsmerk (in Frankrijk is hij een beroemdheid), trekt Carrère de lezer zijn gedachtewereld in. Zijn waarnemingen zijn gekleurd, persoonlijk en interessant. Hoe verhoudt Carrère zich tot de moordenaar? Waarom betrekt hij juist deze zaak zo op zichzelf?
Vrij snel besluit hij de moordenaar een brief te schrijven, en raakt hij verzeild in een correspondentie. De eerste problemen tekenen zich af: hoe verhoud je je tot een monster, als hij vriendelijke brieven aan je schrijft? Carrère merkt dat zijn toon in de brieven haast vleiend is: hij schrijft Romand alsof hem, de dader, iets vreselijks is overkomen, terwijl die vijf mensen de dood in heeft gejaagd.
Romand schrijft graag terug en geeft hem informatie over de plaatsen waar hij gewoond heeft. Er ontstaat een faustiaans pact: Carrère heeft Romand nodig voor zijn verhaal, maar ook Romand heeft Carrère nodig; om inzichtelijk te krijgen waarom hij dit heeft gedaan.
Carrere: 'Ik weet wat het is om al je dagen ongezien door te brengen: de uren dat je naar het plafond ligt te staren, de angst dat je niet meer bestaat. Ik vroeg me af wat hij voelde als hij in zijn auto zat. Genoot hij, had hij leedvermaak bij het idee dat hij zijn omgeving zo meesterlijk bedroog? Ik wist zeker van niet. (...) Huilde hij, met zijn gezicht op het stuur? Of voelde hij helemaal niets?'
Door zijn leugens valt Romand ten prooi aan een allesverterende eenzaamheid. Op den duur vervangt de beeldvorming zijn persoonlijkheid. Dat maakt het onmogelijk om ermee op te houden. Wat blijft er nog van hem over als hij alles heeft toegegeven? Carrère: 'Een leugen dient normaal gesproken om een waarheid te verhullen, iets dat misschien schandelijk is maar ook echt. Zijn leugen verhulde niets. Achter de zogenaamde dokter Romand bestond geen echte Jean-Claude Romand.'
De motor achter zijn leugens is de fobische angst voor de schaamte. Zijn eigen schaamte en die van zijn omgeving. Frankrijk heeft, meer dan ons eigen land, een cultuur die sterk leunt op schaamte en eer. La honte! (de schaamte!) is een courante uitroep van afkeuring. Op de radio kwalificeert de oppositieleider de zittende regering als la coalition de la honte, vanwege de steun van de extreemrechtse Le Pen. De coalitie van de schaamte?! In de Franse samenleving staat er bij gezichtsverlies iets wezenlijks op het spel. Daarom kan Romand zijn leugen niet toegeven.
Zelfmoord dan? Hoewel hij er vaak tegen aanhikt, durft hij niet tot de ultieme daad over te gaan. 'Ik heb mezelf veroordeeld tot leven', verklaart hij. Dat klinkt misschien nobel, maar uit alles blijkt dat het een schaamlap is voor zijn lafheid.
De veroordeling van Romand is voor hem ook een bevrijding: hij heeft weliswaar zijn familie uitgemoord, maar hoeft niet meer te leven onder het juk van de leugen. Dan pas is verlossing mogelijk, in de vorm van religie. Hij wordt opgevangen door een katholiek gezelschap. Romand krijgt nieuwe vrienden, die hem opzoeken in de gevangenis. Carrère zoekt hen vervolgens op. Ze bewonderen Romand om zijn oprechtheid - en zien ook het wonder dat hij na lange omzwervingen terug is bij God. Dank je de koekoek, dacht ik.
Carrère informeert een bevriende journalist over de bekering. Het ergste wat er had kunnen gebeuren, zegt ze. 'Ze was van mening dat een pijnlijke helderheid in alle gevallen, zonder uitzondering, beter was dan een geruststellende illusie, en ik kan haar daar geen ongelijk in geven.'
Toen ik het boek dichtsloeg, voelde ik opluchting. Gelukkig is mijn leven een minder grote puinhoop dan dat van Jean-Claude Romand. Dat is al winst. En dan zijn er ook nog al die schitterende boeken van Emmanuel Carrère!
En Jean-Claude Romand? Die is sinds 2022 weer vrij.